Maatschappelijk impactprojecten om de autonome motivatie van universiteitsstudenten te bevorderen
Yuanyuan Zhu1, Diana Dolmans1, Rashmi Kusurkar2, Leo Köhler1, Latifa Abidi1, Hans Savelberg1
1Universiteit Maastricht, Netherlands, The; 2Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Netherlands, The
In de publicaties die we hier bespreken beschrijven we het ontwerp, de implementatie en evaluatie van een onderwijskundige interventie, maatschappelijke impactprojecten, gericht op het stimuleren van de autonome motivatie van universiteitsstudenten. De interventie is ontworpen op basis van Self-determination Theory. Daarbij hebben we de zogenaamde Basic Psychological Needs vertaald naar onderwijskundige principes, respectievelijk authentiek leren, collobaratief leren en ondersteuning (scaffolding). De evaluatie toetste de toepasbaarheid van SDT in een concrete onderwijspraktijk. Daarbij hebben we zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve evaluatie uitgevoerd. De kwalitatieve evaluatie belichtte de interventie belicht vanuit het perspectief van studenten én docenten. De kwantitatieve evaluatie onderzocht niet alleen de motivatie voor interventie zelf, maar keek ook of er een carry-over plaats vond naar het reguliere onderwijs dat de studenten volgen. Uit de evaluatie bleek dat de maatschappelijke impactprojecten bijdragen aan het studieplezier van studenten en hen helpen de relevantie van hun studie te zien.
Hybride hoger onderwijs: eerste inzichten in het effect op leeruitkomsten en psychosociale uitkomsten
Roselyne Willems, Stefanie Adriaensens, Milou de Smet
Thomas More, Belgium
Abstract
“Niets zo praktisch als een goede theorie”, maar wat als deze goede theorie nog ontbreekt? In de nasleep van de coronapandemie zijn er verschillende initiatieven om hybride onderwijs (waarbij studenten synchroon online of op campus les volgen) verder te versterken. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar hoe hybride onderwijs optimaal wordt vormgegeven. Bestaande didactische aanbevelingen voor blended onderwijs (Vanhees et al, 2023) werden op basis van een beperkte reviewstudie verfijnd en uitgetest specifiek voor hybride onderwijs. In een quasi-experimentele studie op een Vlaamse Hogeschool werd onderzocht wat het effect is van hybride onderwijs op leeruitkomsten en psychosociale uitkomsten en welke omstandigheden deze uitkomsten versterken. De resultaten tonen dat hybride onderwijs even effectief kan zijn als face-to-face onderwijs. Een belangrijk aandachtspunt blijkt de betrokkenheid van studenten en docenten. Het onderzoek biedt relevante eerste inzichten en handvatten voor verdere optimalisering van hybride hoger onderwijs.
Beschrijving
Een reviewstudie naar effectief blended hoger onderwijs leidde tot evidence-based aanbevelingen voor het ontwerpen van de optimale blend (Vanhees et al, 2023). Uit deze reviewstudie bleek echter dat er weinig wetenschappelijke inzichten zijn over hybride onderwijs waarbij studenten synchroon ofwel online ofwel op de campus les volgen. Toch is dit een onderwijsvorm die naar de toekomst toe verschillende voordelen kan hebben zoals schaalvoordelen en het aantrekken van een meer diverse studentenpopulatie. Het is daarom belangrijk om na te gaan hoe hybride onderwijs op een effectieve manier kan worden ingezet. De bestaande didactische aanbevelingen voor blended onderwijs werden aan de hand van een beknopte reviewstudie (e.g. Raes et al, 2020; Wong et al, 2022) verfijnd en uitgetest in een hybride context. Dit leidde tot een quasi-experimentele studie met als onderzoeksvraag:
Wat is het effect van hybride onderwijs op de leeruitkomsten en psychosociale uitkomsten bij studenten in het professioneel hoger onderwijs?
Respondenten waren eerstejaars studenten uit twee cohortes van de opleiding Toegepaste Psychologie in een Vlaamse hogeschool. Tabel 1 (Bijlage 1) toont het onderzoeksdesign.
Kwantitatieve en kwalitatieve data werden verzameld:
- Vragenlijsten: Psychosociale uitkomsten zoals welbevinden, uitstelgedrag, zelfregulerend leren, self-efficacy en betrokkenheid/veiligheid. Afgenomen zowel vóór als na de lessenreeks.
- Studieresultaten: Leeruitkomsten.
- Aanvullend: Lesobservaties, logboeken van docenten, interviews met docenten, studentenfeedback en focusgroepen.
De kwantitatieve data toonden geen betekenisvolle verschillen wat betreft de leeruitkomsten en de psychosociale uitkomsten tussen de studenten uit de controle- en experimentele conditie. De onderwijsomstandigheden in de experimentele conditie waren echter nog niet optimaal. Zowel studenten als docenten rapporteerden storende factoren zoals netwerkproblemen, slechte geluidskwaliteit, en drempels op het vlak van sociale veiligheid. Doorheen het semester werd de hybride techniek geoptimaliseerd.
Uit de kwalitatieve data blijkt dat het gevoel van betrokkenheid een belangrijk aandachtspunt is, zowel bij studenten als docenten. Zo voelden docenten minder binding met studenten thuis, o.a. doordat velen hun camera uitzetten. Studenten thuis vonden het moeilijk om vragen te stellen tijdens de les. Anderzijds gaven studenten in de aula aan dat fysiek naar de les komen het gevoel van veiligheid/betrokkenheid vergroot. Docenten hadden het idee dat de les minder gestoord werd doordat de aanwezige studenten bewuster kozen om de les in de aula te volgen.
De resultaten suggereren dat hybride onderwijs minstens even effectief kan zijn voor leerstofoverdracht. Een aantal uitdagingen spelen mee, waaronder de noodzaak voor een feilloos technisch systeem. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat een verhoogde betrokkenheid positief gerelateerd is met studieprestaties en studentenwelzijn (Wong, et al., 2024), wat niet vanzelfsprekend blijkt in een hybride context. Het kost docenten veel energie om online studenten actief bij de les te betrekken, terwijl deze studenten niet altijd behoefte hebben om betrokken te worden. Waar stopt de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling en start de verantwoordelijk van de student? Het is belangrijk om als onderwijsinstelling na te denken over een visie op actieve betrokkenheid en activering van studenten.
Herstel en stagnatie in studentenwelzijn: Inzichten uit vier jaar longitudinaal onderzoek
Elisabeth Klinkenberg, Rutger Kappe
Hogeschool Inholland
Abstract
Studentenwelzijn in het hoger onderwijs is sinds de COVID-19-pandemie een groeiend aandachtspunt. Dit onderzoek beschrijft trends in studentenwelzijn aan hogeschool Inholland van 2021 tot 2024, op basis van longitudinale data uit de Studentenwelzijnsmonitor (SWM). De SWM meet welzijnsindicatoren zoals depressieve klachten, veerkracht, emotionele uitputting en bevlogenheid. De resultaten tonen een significante afname in depressieve klachten, emotionele uitputting en studiestress, maar ook een opvallende stagnatie in veerkracht, sociale integratie en levenstevredenheid. Bevlogenheid vertoonde een lichte stijging. Demografische factoren zoals geslacht, leeftijd en woonsituatie bleken een grotere invloed te hebben op welzijnsuitkomsten dan de tijdsperiode zelf. Daarnaast laat dit onderzoek zien dat thuiswonende studenten doorgaans betere welzijnsscores hebben dan zelfstandig wonende studenten, terwijl non-binaire studenten vaker kwetsbaarheden ervaren in verschillende welzijnsindicatoren. De bevindingen benadrukken de noodzaak van gerichte interventies voor specifieke groepen en een diepgaander begrip van de balans tussen stressoren en hulpbronnen binnen studentenwelzijn.
Beschrijving
Inleiding: Studentenwelzijn is cruciaal voor persoonlijke ontwikkeling, academisch succes en toekomstperspectieven. De COVID-19-pandemie heeft wereldwijd een negatieve invloed gehad op mentale gezondheid, met studenten als een kwetsbare groep (Aristovnik et al., 2020). Hoewel veel onderzoek zich richt op de korte termijngevolgen van de pandemie, ontbreekt het vaak aan longitudinale data om trends over meerdere jaren te volgen. Hogeschool Inholland ontwikkelde daarom de Studentenwelzijnsmonitor (SWM), welke het op de Job Demands-Resources Theory gebaseerde balansmodel toepast met zowel persoonlijke als studiegerelateerde stressoren en energiebronnen (Bakker & Demerouti, 2007; Gubbels & Kappe, 2017). Eerder onderzoek met SWM-data toonde de complexiteit van studentenwelzijn en identificeerde verschillende profielen op basis van betrokkenheid en emotionele uitputting (Klinkenberg, Versteeg & Kappe, 2024). Tot dusver is onderzoek met SWM-data beperkt tot enkele cohorten, maar met gegevens van vier cohorten biedt deze studie een uitgebreid inzicht in trends.
Onderzoeksvragen:
- Welke trends in studentenwelzijn zijn waarneembaar tussen 2021 en 2024?
- Welke demografische factoren hebben invloed op de gemeten welzijnsindicatoren?
Methodologie: De SWM wordt jaarlijks afgenomen onder alle studenten van hogeschool Inholland. De vragenlijst wordt in mei afgenomen om seizoenseffecten te beperken en is beschikbaar in het Nederlands en Engels. Studenten ontvangen gepersonaliseerde feedback op basis van hun antwoorden, met tips, tools en toegang tot gratis online zelfhulpmodules. Belangrijke welzijnsvariabelen die gemeten worden omvatten depressieve klachten (CES-D8; Radloff, 1977), veerkracht (BRS; Smith et al., 2008), emotionele uitputting (onderdeel van BAT-12; Schaufeli et al., 2022), bevlogenheid (UWES-3SF; Schaufeli et al., 2002), studiestress en studiemotivatie. De respons varieerde van 1462 tot 1847 deelnemers per jaar. Statistische analyses omvatten eenweg-ANOVA’s en multivariabele regressies. Demografische gegevens zoals geslacht, leeftijd, woonsituatie en studiejaar werden meegenomen als covariaten.
Resultaten: De resultaten laten een significante afname zien in depressieve klachten, emotionele uitputting en studiestress tussen 2021 en 2024. Andere welzijnsvariabelen lieten minder duidelijke trends zien. Zo waren er geen significante veranderingen geobserveerd voor veerkracht, levenstevredenheid en sociale integratie, en was bevlogenheid gestegen ten opzichte van 2021 maar bleef de latere jaren constant. Studenten die nog thuis wonen rapporteerden betere welzijnsresultaten dan studenten die zelfstandig wonen. Ook vrouwen en non-binaire studenten hadden meer depressieve klachten, minder veerkracht, meer emotionele uitputting, meer studiestress en een lagere levenstevredenheid dan studenten die zich als man identificeren. Daarnaast bleken demografische factoren zoals geslacht, leeftijd en woonsituatie een grotere invloed te hebben op welzijnsuitkomsten dan het cohortjaar.
Discussie: De bevindingen wijzen op een algemeen herstel van studentenwelzijn na de pandemie, maar benadrukken dat niet alle aspecten van het welzijn is verbeterd en de aanhoudende kwetsbaarheid van specifieke groepen, zoals zelfstandig wonende en non-binaire studenten. Het lijkt erop dat er vooral een afname is in de stressoren-kant, maar er is geen verbetering zichtbaar in het motivatieproces (Gubbels & Kappe, 2017). Veerkracht leek onveranderd, wat de theorie ondersteunt dat veerkracht een relatief stabiele eigenschap is (Smith et al., 2008). Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de impact van interventies en de variatie in individuele welzijnstrajecten binnen en tussen cohorten, om een vollediger begrip te krijgen van deze dynamieken.
Naar effectieve samenwerking tussen onderwijs en integrale jeugdhulp: drempels, kansen en instrumenten
Ayla De Schepper, Kathleen Bodvin, Debbie De Neve
Karel de Grote Hogeschool, Belgium
Abstract
Samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulpverlening is cruciaal bij complexe begeleidingstrajecten van kinderen en jongeren in kwetsbare situaties. Dit praktijkgericht onderzoek richt zich op de ervaren drempels, noden en mogelijkheden om een ondersteunend netwerk rond leerlingen te vormen. Fase 1 bestond uit een literatuuronderzoek en diepte-interviews met het werkveld om knelpunten en kansen binnen deze interdisciplinaire samenwerking te identificeren. In fase 2 analyseerden we good practices uit de jeugdhulp en hun mogelijke vertaling naar de onderwijscontext om tot concrete instrumenten en adviezen voor de praktijk te komen om de interdisciplinaire samenwerking te versterken. De resultaten wijzen op het belang van randvoorwaarden (bereidheid en structurele ondersteuning) voor interprofessionele samenwerking en bieden concrete inzichten voor professionals in beide domeinen. Deze studie benadrukt de noodzaak van gedeelde verantwoordelijkheid en afgestemde communicatie tussen actoren.
Beschrijving
Om kinderen voldoende kansen te geven om te ontwikkelen en tot leren te komen is er soms extra ondersteuning nodig. In het bijzonder bij kinderen in kwetsbare situaties is er nood aan een extra ondersteunend netwerk. Voor de ondersteuning van deze leerlingen betekent dit dat er bij de begeleiding ook verschillende uitdagingen buiten de school, o.a. in de gezinscontext, liggen (Bodden & Dekovic, 2016; De Graaf, 2010). Het betrekken van welzijnsactoren vanuit de gezinscontext dringt zich dan op. Hierbij is samenwerking en afstemming tussen actoren uit onderwijs en jeugdhulpverlening cruciaal (Mertens et al., 2020).
In de praktijk botst deze samenwerking echter op drempels (o.a. werken vanuit verschillende referentiekaders, beroepsgeheim vs. ambtsgeheim…) (Geveke et al., 2023). Om de barrières en faciliterende factoren in kaart te brengen in de Vlaamse context, vertrekken we van uit Bronstein’s (2003) bouwstenen voor interdisciplinair samenwerken waarbij onderlinge afhankelijkheid, flexibiliteit, eigenaarschap, nieuw gecreëerde activiteiten en reflectie op proces centraal staan.
- Wat ervaren actoren uit onderwijs en hulpverlening als meerwaarde, drempels en noden om een ondersteunend netwerk te vormen rond een leerling met een complexe ondersteuningsnood?
- Wat is er nodig om de samenwerking tussen de verschillende actoren uit onderwijs en hulpverlening in een ondersteunend netwerk te faciliteren?
In fase 1 werd een internationale literatuurstudie uitgevoerd naar samenwerkingsmodellen en voorwaarden die interprofessionele samenwerking bevorderen. De thema’s uit deze literatuurstudie dienden als uitgangspunt voor de diepte-interviews met actoren uit onderwijs en jeugdhulpverlening. Via specifieke casussen (i.e. multiprobleem) analyseerden we de ervaringen met interdisciplinaire samenwerking in complexe begeleidingstrajecten.
Gebaseerd op de resultaten uit fase 1 gingen we via documentanalyse en bevragingen op zoek naar good practices uit de jeugdhulp om om te gaan met de ervaren drempels (fase 2). Het doel was om te verkennen hoe deze methodieken kunnen worden aangepast aan de onderwijscontext.
De bevindingen uit fase 1 en 2 tonen aan dat effectieve samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulpverlening niet alleen vraagt om gedeelde verantwoordelijkheid en gestroomlijnde communicatie, maar ook om specifieke randvoorwaarden. Deze voorwaarden omvatten bereidheid tot samenwerking, de aanwezigheid van samenwerkingscompetenties, en structurele ondersteuning, zoals voldoende tijd en middelen voor overlegmomenten.
Het model van Bronstein (2003) biedt een waardevol raamwerk voor interprofessionele samenwerking, maar de resultaten wijzen op de noodzaak om dit model uit te breiden met contextspecifieke elementen. Zo zijn vertrouwen tussen actoren en een duidelijk mandaat voor samenwerking cruciaal om gedeelde verantwoordelijkheid te realiseren.
Daarnaast toonde fase 2 aan dat methodieken uit de jeugdhulp, zoals krachtgericht werken en netwerkvorming, potentie hebben om samenwerking te verbeteren. Deze methodieken benadrukken het belang van vertrouwen, eigenaarschap en gedeelde doelstellingen. Een andere manier om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen is het gebruik van een procesbegeleider, die zou kunnen fungeren als coördinator en verbindende factor tussen actoren, waardoor communicatie wordt gestroomlijnd en rollen duidelijker worden afgebakend. Dit sluit aan bij eerder onderzoek dat benadrukt dat een coördinator met een duidelijk mandaat samenwerking kan faciliteren door het ondersteunen van actoren bij het formuleren van gedeelde doelen en het bewaken van de voortgang (Fukkink & Lalihatu, 2020; Mendenhall et al., 2013).
De motivatie van kortgeschoolde volwassenen ontrafeld: een multidimensionaal perspectief
Bea Mertens, Katrien Cuyvers, Sven De Maeyer, Vincent Donche
Universiteit Antwerpen, Belgium
Deelname van kortgeschoolde volwassenen aan het tweedekansonderwijs wordt vaak impliciet opgelegd, aangezien een diploma vaak vereist is voor toegang tot vele jobs en hoger onderwijs. Binnen het veld van motivatiepsychologie is er weinig theorievorming over motivatie van kortgeschoolden, ondanks het belang ervan voor hun leerproces.
Deze kwalitatieve interviewstudie richt zich op het ontwikkelen van een gecontextualiseerde conceptualisatie van motivatie voor deze groep van leerders, vertrekkende van gevalideerde motivatietheorieën, zoals de achievement goal theory (Elliot, 1999; Elliot & Mcgreggor, 2001), goal content theory (Kasser & Ryan, 1993; 1996; Ryan & Deci, 2017), zelfdeterminatietheorie (Ryan & Deci, 2017; 2020) en theorieën die voor volwassenen participatiemotivatie onderscheiden van leermotivatie (Carré, 2001).
Het model onderscheidt vijf contextspecifieke dimensies van participatie- en leerdoelen die variëren in de mate van internalisering van deze doelen: persoonlijke groei, leerdoelgerichtheid, welzijnsgerichtheid, diplomagerichtheid en efficiëntiegerichtheid. Een zesde ambivalente dimensie benadrukt de vaak onduidelijke motieven van kortgeschoolden in het tweedekansonderwijs.
|