Ontwikkeling van academisch kapitaal door eerstejaarsstudenten na deelname aan pre-academisch programma in het hoger onderwijs
Bas Agricola1, Fiona Veraa2, Mieke Van Diepen2, Louise Elffers2,3
1Hogeschool Utrecht, Netherlands, The; 2Hogeschool van Amsterdam; 3Universiteit van Amsterdam
Een succesvolle overgang naar het hoger onderwijs vereist dat eerstejaarsstudenten integreren in een nieuwe academische en sociale omgeving1. Ze moeten nieuwe academische en sociale vaardigheden ontwikkelen2. Een groeiend aantal studenten stroomt door naar het hoger onderwijs dat traditioneel ondervertegenwoordigd was in deze onderwijssector3. Zowel eerste-generatiestudenten als niet-eerste-generatiestudenten staan voor de gezamenlijke uitdaging om zich aan te passen aan de academische eisen, om nieuwe vriendschappen te sluiten en een gevoel van zelfstandigheid te ontwikkelen. Academisch kapitaal kan studenten helpen om succes te ervaren in het hoger onderwijs4. Daarom worden steeds meer eerstejaarsstudenten ondersteund bij het ontwikkelen van academisch kapitaal tijdens hun instroom in het hoger onderwijs5. In ons onderzoek wordt de theorie van academisch kapitaal gebruikt om een pre-academisch programma te ontwerpen voor eerstejaarsstudenten en hun ontwikkeling van academisch kapitaal te onderzoeken6. Zij zagen peermentoren als relevante informatiebronnen en raakten bekend met de expliciete en impliciete vereisten van het hoger onderwijs6.
Is de vernieuwde afwijkende toelatingsproef graduaten moeilijker? Is dat dan een probleem?
Gert Vanthournout1, Amber Hoefkens1, An Peeters2
1AP Hogeschool Antwerpen, Belgium; 2Associatie KULeuven, Belgium
Abstract
De toelatingsproef graduaten (TPG) laat toe dat studenten zonder diploma SO starten aan een graduaatsopleiding. In academiejaar 2023-2024 verving een variant waarin vragen worden getrokken uit een itempool een variant met vaste items. Via onderzoek werd de impact van deze interventie nagegaan. Er werd gepeild naar (1) de mate waarin de samenstelling van de deelnemersgroep in de tijd evolueerde; (2) de mate waarin de eindscores op TPG evolueerden; (3)de verhouding tussen achtergrondkenmerken en variant in de voorspelling van de eindscore op TPG; en (4) de mate waarin succesvolle TPG-studenten een vergelijkbaar studierendement behalen als studenten die instromen met een diploma SO. Het aandeel jonge studenten en studenten met een getuigschrift TSO stijgt bij de kandidaat-studenten. Eindscores op TPG dalen significant van 62% (vaste variant) naar 57% (itempoolvariant), maar het getuigschrift van is veruit de belangrijkste voorspeller van de eindscore. Analyses naar het studierendement van succesvolle studenten zijn lopende.
Beschrijving
In Vlaanderen kunnen studenten zonder diploma secundair onderwijs starten met een graduaatsopleiding als ze slagen op de afwijkende ToelatingsProef Graduaten (TPG). Kandidaat-studenten leggen tijdens een digitale proef vier testonderdelen af: woordenschat, begrijpend lezen, rekenen en getallenreeksen. Deelnemers moeten niet op alle testonderdelen slagen, maar hun totaalscore moet wel de slaagcesuur van 55% halen (Vanthournout et al., 2021). De proef is niet bedoeld om opleiding specifieke kennis of vaardigheden te toetsen, wel om na te gaan of kandidaat-studenten over voldoende cognitieve vermogens beschikken om te slagen in het hoger onderwijs (Schneider & McGrew, 2018).
Van academiejaar 2020-2021 tot en met 2022-2023 werkte de TPG met een vaste set aan vragen (Vaste variant). Vanaf academiejaar 2023-2024 wordt er gewerkt met een format waarbij items at random uit een itempool worden getrokken en waarbij er wordt gewaakt over een vergelijkbare moeilijkheidsgraad over deelnemers (Itempoolvariant). Gewichten voor testonderdelen en de slaagcesuur werden voorlopig behouden.
Het huidige onderzoek wil via volgende onderzoeksvragen nagaan wat de impact is van de invoering van deze itempoolvariant:
- In welke mate veranderen de achtergrondkenmerken van kandidaat-studenten voor de TPG doorheen de tijd (2020-2024)?
- In welke mate verandert de gemiddelde eindscore op TPG doorheen de tijd (2020-2024)?
- In welke mate zijn evoluties in achtergrondkenmerken bij deelnemers en/of de implementatie van de itempoolvariant gerelateerd aan veranderingen in de gemiddelde eindscore op TPG?
- In welke mate behalen studenten die slagen op de itempoolvariant een vergelijkbaar studierendement als studenten die in een graduaatsopleiding instromen met een diploma secundair onderwijs?
Voor het beantwoorden van de eerste drie onderzoeksvragen werden de gegevens van vier cohorten kandidaat studenten TPG geanalyseerd (Ntotaal: 8897). Naast de eindscore op TPG werden volgende achtergrondkenmerken meegenomen: leeftijd, nationaliteit, periode deelname TPG en hoogst behaalde getuigschrift. Voor de vierde onderzoeksvraag werden de studiesuccesgegevens van alle graduaatstudenten opgevraagd en gekoppeld aan de TPG-gegevens. Wat betreft analysetechnieken werd voornamelijk gebruik gemaakt van MANOVA -en regressieanalyses. Daarbij werd niet alleen de significantie van voorspellers nagegaan, maar werd telkens ook de effectgrootte berekend (partial eta squared).
Doorheen de tijd neemt het aandeel jongere studenten in de steekproef toe. Er is ook een toename van studenten met een getuigschrift uit het TSO en een afname van het aandeel buitenlandse getuigschriften. De invoering van de itempoolvariant resulteerde in een significante daling in de eindscores op TPG (F(3, 6804) = 100,169, p > .001, η2 = 0.04). Studenten die de vaste variant invulden, scoorden gemiddeld 62% op de TPG, studenten die de itempool variant aflegden 57%. Wanneer achtergrondkenmerken en variant samen als voorspellers worden opgenomen voor eindresultaat op TPG is niet de variant, maar hoogst behaalde getuigschrift de voornaamste voorspeller (F(8,6024) = 171,43, p <.001, η2 = 0.19). Het studierendement van studenten die slaagden op TPG wordt op dit ogenblik geanalyseerd.
Er kan worden geconcludeerd dat de itempool variant van TPG moeilijker is, maar dat in het slagen op TPG andere factoren zoals onderwijsloopbaan een belangrijkere rol spelen. Mogelijk slaagt de vernieuwde TPG er beter in studenten te selecteren die succesvol zijn in hoger onderwijs.
Wil ik hier blijven? Een exploratieve interviewstudie naar het studiekeuzeproces van eerstejaars HBO-studenten
Klaartje van Genugten1, Marcel van der Klink1, Saskia Brand-Gruwel2
1Zuyd hogeschool; 2Maastricht University
Abstract
Studiekeuze is een complex proces, verbonden aan identiteitsontwikkeling. Het omvat het verkennen, vergelijken, nadenken en kiezen van een opleiding. Wanneer dit op een kwalitatief hoogwaardige manier gebeurt, is de kans groter dat de student de opleiding vervolgt. Tegelijkertijd is deze keuze vaak niet definitief; in het eerste jaar ervaren studenten of de studie past en maken ze hun definitieve keuze. Het studiekeuzeproces lijkt dus door te lopen. Vanuit theorieën over identiteitsontwikkeling onderzochten wij in deze exploratieve interviewstudie of eerstejaars HBO studenten opnieuw een studiekeuzeproces doorlopen, wat dit proces karakteriseert en welke student- en schoolgebonden factoren een rol spelen. We interviewden 20 studenten en 10 studieloopbaanbegeleiders van vijf bacheloropleidingen binnen een hogeschool en bestudeerden programmadocumenten. De resultaten laten zich op de volgende manier samenvatten: (1) studenten doorlopen een keuzeproces, (2) onder andere docenten, toetsen en praktijk zijn daarin voor hen belangrijk en (3) opleidingen gaan verschillend om met dit keuzeproces.
Beschrijving
Inleiding
Het al dan niet voortzetten van de bacheloropleiding na het eerste jaar hangt samen met de kwaliteit van de studiekeuze (Meens et al., 2018). Deze keuze blijkt vaak niet definitief; tijdens het eerste studiejaar ontdekken studenten of de studie echt past, wat leidt tot bevestiging van de oorspronkelijke keuze of een nieuwe keuze. Hoewel veel bekend is over studiekeuzes vóór de poort, is minder bekend over studiekeuze van eerstejaars. Identiteitsonderzoek beschrijft studiekeuzes als onderdeel van de levenslange zoektocht naar ‘wie ben ik?’ en ‘wie wil ik zijn?’ (Germeijs & Verschueren, 2006). Dat proces omvat drie dynamische taken. (1) Oriëntatie: het bewustzijn en de motivatie om een keuze te maken, (2) exploratie: zelfonderzoek en onderzoek naar de omgeving, (3) commitment: een identificatie met de keuze. Volgens Tinto’s theorie (1993), zijn studiekeuzes het resultaat zijn van een wisselwerking tussen student- en schoolgebonden factoren. Dit leidt tot academische en sociale integratie, bepalend voor de keuze om te blijven. Motivatie en self-efficacy beïnvloeden het proces eveneens (Robbins et al., 2005). In lijn met Tinto (1993) identificeerde Prins (1997) schoolgebonden factoren die van invloed zijn. De kwaliteit van de initiële studiekeuze heeft ook invloed (Meens, 2018). Samengevat: studenten doorlopen in het eerste jaar een studiekeuzeproces en dit hangt samen met de kwaliteit van de keuze voor de poort, schoolgebonden en studentgebonden factoren.
De volgende onderzoeksvragen stonden centraal:
(1) Wat karakteriseert het studiekeuzeproces van eerstejaars HBO-studenten en wat is de rol van studiekeuze voor de poort?
(2) Wat is de rol van student- en schoolgebonden factoren?
Methodologie
Deze exploratieve kwalitatieve studie omvatte semi-gestructureerde interviews bij 20 studenten en 10 studieloopbaanbegeleiders van vijf Nederlandse HBO-opleidingen. De interviewleidraden waren gebaseerd op de theorie. Interviews zijn opgenomen, getranscribeerd en geanalyseerd via Kwalitatieve content analyse (Schreier, 2012). Programmadocumenten werden bestudeerd en focusgroepen georganiseerd om resultaten te bespreken en te dissemineren.
Resultaten en discussie
Studenten doorlopen in het eerste jaar opnieuw taken uit het initiële studiekeuzeproces, maar niet iedere student doorloopt iedere taak. Twijfelende studenten zagen in hun diepte-exploratie minder aansluiting tussen hun interesses en het programma dan studenten zonder twijfels. Twijfelende studenten gingen opnieuw nadenken over hun interesses (zelfexploratie) en verkenden alternatieve programma’s (breedte-exploratie). Studenten zonder twijfels deden dit niet. Studenten verschilden op twee punten in hoe ze tot hun initiële studiekeuze kwamen. Een kleine groep was niet zeker waren van hun keuze en voor een andere kleine groep was het brede karakter van het programma doorslaggevend. Er waren weinig verschillen tussen studenten inzake studentgebonden factoren. Hoewel studenten op deze factoren reflecteerden, werden geen nieuwe factoren genoemd en de impact ervan is onhelder. Schoolgebonden factoren zoals praktijk, docenten, groepswerk, beroepsbeeld, theorie, toetsen en studentbegeleiding bleken invloedrijk. De begeleiding in het maken van keuzes verschilde per opleiding en werd door studenten wisselend gewaardeerd. Vervolgonderzoek moet inzicht geven in de kwaliteit van de beslistaken, de omvang en precieze rol van de initiële studiekeuze en de school- en studentgebonden factoren en het effect ervan op de definitieve keuze.
Kansen en obstakels: Jongeren over routes naar hoger onderwijs in een selectief onderwijssysteem
Benthe van Wanrooij1, Louise Elffers1,2, Monique Volman1
1Universiteit van Amsterdam, Nederland; 2Hogeschool van Amsterdam, Nederland
Abstract
Het Nederlandse onderwijssysteem biedt op papier brede toegankelijkheid tot het hoger onderwijs, maar de kans op instroom verschilt sterk tussen verschillende groepen jongeren. Dit onderzoek richt zich op hoe jongeren zelf de route naar hoger onderwijs waarnemen, met specifieke aandacht voor percepties van kansen en obstakels. Eerder onderzoek toont aan dat percepties van de kansenstructuur variëren tussen jongeren van verschillende achtergronden. Een vragenlijst werd afgenomen bij leerlingen in groep 8, het voortgezet onderwijs en mbo-niveau 3 en 4. Voorlopige resultaten tonen dat jongeren met een biculturele achtergrond, ouders zonder hbo/wo-opleiding, of functiebeperkingen mbo minder als een passende optie zien, terwijl zij deze route vaker volgen. Ook ervaren jongeren met een biculturele achtergrond mbo vaker als beperkend voor hun mobiliteit. Tijdens de ORD presenteren we volledige resultaten inzake de percepties van leerlingen en hun eventuele relatie tot onderwijsaspiraties.
Beschrijving
Inleiding: Op papier waarborgt het Nederlandse onderwijssysteem een brede toegankelijkheid met diverse routes richting het hoger onderwijs, maar de kans op instroom verschilt sterk (OECD, 2024). Ons onderzoek richt zich op het begrijpen waarom dit zo is. Hiervoor onderzoeken we hoe jongeren zelf de route naar hoger onderwijs waarnemen, met focus op percepties van kansen en obstakels binnen het Nederlandse onderwijsstelsel. Eerder onderzoek suggereert dat de percepties van de kansenstructuur (Merton, 1995) kunnen verschillen voor jongeren van verschillende achtergronden (Kerckhoff & Campbell, 1977; Voigt, 2007). Deze percepties omvatten onder andere selectivity (hoe selectief een track is voor leerlingen van verschillende achtergronden) en mobility (mogelijkheid tot afwijking van een route) (Pallas, 2003). In een vroeg selecterend stelsel zijn deze aspecten cruciaal om te begrijpen waarom leerlingen verschillende routes doorlopen. Deze verschillen zijn nog niet onderzocht in een selectief stelsel zoals het Nederlandse (Van De Werfhorst et al., 2015). We focussen ons daarom op de percepties van jongeren van verschillende achtergronden over de routes naar het hoger onderwijs. Vaak worden aannames gedaan over de percepties op basis van het uiteindelijke verloop van hun schoolloopbanen, maar deze vertellen weinig over afwegingen van jongeren en welke kansen of obstakels zij ervaren (Manski, 1993). In dit onderzoek staan de percepties van jongeren daarom centraal. Daarnaast onderzoeken we over een verband bestaat tussen deze percepties en onderwijsaspiraties als indicator van hun toekomstige schoolloopbaan.
Onderzoeksvraag: Hoe verschillen de percepties van Nederlandse jongeren van de kansenstructuur naar gelang hun achtergrond en moment in de schoolloopbaan? En in hoeverre hangen deze samen met aspiraties voor het hoger onderwijs
Methodologie: Voor dit onderzoek is een vragenlijst ontwikkeld en uitgezet bij leerlingen in groep 8 van het primair onderwijs, de tweede en pre-examenklas van het voortgezet onderwijs bij 18 verschillende scholen (vmbo, havo, vwo), en bij studenten in het mbo op niveau 3 en 4. De vragenlijst behandelt het verloop van de schoolloopbaan, percepties van kansenstructuur, en obstakels, afgestemd op hun schoolniveau en -moment. De verschillen tussen leerlingen van diverse sociale achtergronden zijn vergeleken middels t-testen om significante verschillen tussen groepen te identificeren. Deze analyses zullen we in de komende maanden aanvullen met regressieanalyses om de relatie tussen percepties en onderwijsaspiraties te testen.
Voorlopige resultaten
Op basis van de eerste analyses, zien we op een aantal kenmerken van de kansenstructuur verschillen tussen leerlingen van verschillende achtergronden. Zo zien we dat voor jongeren met een biculturele achtergrond, jongeren wiens ouders niet aan het hbo of wo gestudeerd hebben en jongeren met een functiebeperking het mbo significant minder wordt gepercipieerd als optie voor jongeren zoals zij (selectivity) terwijl zij in de praktijk vaker deze route doorlopen. Ook ervaren jongeren met een biculturele achtergrond vaker het mbo als een optie die hun mobiliteit beperkt. Deze eerste resultaten geven aanleiding tot verder uitdiepen van deze verschillen, ook met het oog op mogelijke intersectionele kenmerken.
Verkennen van het verband tussen persoonlijkheidskenmerken en verwachtingen voor hoger onderwijs
Jacqueline Charpentier
Maastricht University, Netherlands, The
Abstract
Deze studie onderzoekt de relatie tussen de Big Five-persoonlijkheidskenmerken (Openheid, Consciëntieusheid, Extraversie, Vriendelijkheid en Neuroticisme) en onderwijsverwachtingen onder 15-jarige leerlingen in de Nederlandse provincie Limburg. Onderwijsverwachtingen verwijzen naar het diploma dat leerlingen verwachten te behalen in het hoger onderwijs, een belangrijke factor in het vormgeven van academische trajecten en kansen op de arbeidsmarkt. Op basis van tweejaarlijkse data van 2014 tot 2024 laten voorlopige bevindingen zien dat openheid en neuroticisme positief samenhangen met onderwijsverwachtingen, terwijl vriendelijkheid een negatieve relatie vertoont. Hiernaast worden nog heterogeniteit analyses uitgevoerd, met daarbij ook een voorspellende waarde welk persoonlijkheidskenmerk het belangrijkst is voor naar het hoger onderwijs te gaan. Dit onderzoek draagt bij aan het begrip hoe niet-cognitieve factoren educatieve trajecten. De resultaten kunnen onderwijsinstellingen helpen bij het geven van gepersonaliseerd advies om studenten te ondersteunen bij het realiseren van hun doelen, ook bij een potentiële mismatch tussen doelen en capaciteiten.
Beschrijving
Eerder onderzoek benadrukt de rol van de Big Five-persoonlijkheidskenmerken in het vormgeven van academische prestaties, waarbij consciëntieusheid en openheid consequent worden gekoppeld aan hogere academische prestaties. De andere kenmerken vertonen meer variabele relaties, afhankelijk van specifieke academische of carrièrecontexten. Ondanks uitgebreide literatuur over persoonlijkheid en academische prestaties is er beperkt onderzoek gedaan naar hoe persoonlijkheid samenhangt met onderwijsverwachtingen. Het is belangrijk om deze link te onderzoeken, omdat het inzicht kan bieden in mogelijke ongelijkheden in verwachtingen op basis van persoonlijkheid, wat weer kan bijdragen aan een betere ondersteuning van diverse behoeften van studenten.
Deze studie onderzoekt de relatie tussen de Big Five-persoonlijkheidskenmerken (Openheid, Consciëntieusheid, Extraversie, Vriendelijkheid en Neuroticisme) en onderwijsverwachtingen onder adolescenten. Onderwijsverwachtingen verwijzen naar het diploma dat studenten verwachten te behalen in het hoger onderwijs. De analyse is gebaseerd op tweejaarlijkse data (2014-2024) van leerlingen uit de derde klas van het voortgezet onderwijs in de Nederlandse provincie Limburg. De steekproef bestaat uit 15-jarige leerlingen, een leeftijdsfase die cruciaal is voor het vormgeven van levenspaden.
Voorlopige resultaten laten zien dat de kenmerken openheid en neuroticisme positief gerelateerd zijn aan verwachtingen, terwijl vriendelijkheid een negatieve relatie vertoont. In de volgende stap zal ik de heterogeniteit analyseren op basis van geslacht en opleidingsniveau van de student. Bovendien zal ik onderzoeken welk kenmerk het meest voorspellend is voor het behalen van het hoogste diploma in het hoger onderwijs.
Deze bevindingen dragen bij aan het begrip van hoe niet-cognitieve factoren samenhangen met educatieve trajecten en kunnen door onderwijsinstellingen worden gebruikt om studenten te ondersteunen bij het afstemmen van capaciteiten/potentieel op verwachtingen. Daarnaast kan, in het geval van een mismatch tussen capaciteiten en verwachtingen, gepersonaliseerd advies worden gegeven over waar de student aan zou kunnen werken om de gewenste doelen te bereiken.
|