Reflecties van docenten op het waartoe van onderwijs: Theorie en praktijk verbinden
Kevin Zweeris, Dineke Tigelaar, Fred Janssen
Universiteit Leiden, Netherlands, The
Abstract
Discussies over het waartoe van onderwijs hebben geleid tot toenemende verwachtingen van leraren om bij te dragen aan de ontwikkeling van leerlingen voorbij het verwerven van kennis en vaardigheden voor toetsen. Leraren worden daardoor uitgedaagd hun praktijk te heroverwegen en alternatieve onderwijsdoelen te verkennen. Dit onderzoek richtte zich op het gebruik van drie reflectieve hulpmiddelen om inzicht te krijgen in algemene onderwijsdoelen die ten grondslag liggen aan het dagelijkse lesgeven. Vijf ervaren docenten in het voortgezet onderwijs namen deel aan semigestructureerde interviews. Zij construeerden bottom-up en top-down doelsystemen en reflecteerden met deze doelsystemen op een geïntegreerd kader voor algemene onderwijsdoelen. De resultaten tonen aan dat de individuele en gecombineerde toepassing van de hulpmiddelen waardevolle inzichten biedt in de diversiteit aan onderwijsdoelen en dat leraren hun lespraktijk kunnen positioneren binnen bredere onderwijsdoelen.
Beschrijving
Inleiding
Onderwijs, onderwijsbeleid en -toezicht zijn bekritiseerd vanwege een sterke nadruk op de cognitieve prestaties van leerlingen op gestandaardiseerde toetsen (Biesta, 2010; 2012; 2015; Nussbaum, 2010). Door die kritieken wordt in toenemende mate van docenten verwacht dat zij bijdragen aan de brede vorming van hun leerlingen, die gaat om meer dan het opdoen van kennis en vaardigheden voor toetsing (OECD, 2019). Daardoor moeten docenten hun lespraktijk heroverwegen. Om dit proces te ondersteunen is het van belang om reflectieve hulpmiddelen te ontwikkelen die docenten in staat stellen te reflecteren op hun lespraktijk en de doelen die zij willen bereiken en hen tegelijkertijd de verbinding tussen theorie en praktijk laat maken.
Docenten zijn een belangrijke schakel bij het implementeren van (curriculum)vernieuwingen (Goodlad, 1979; Janssen et al., 2013; März & Kelchtermans, 2013). Hun vermogen, vrijheid en welwillendheid (ook wel agency) om veranderingen te overwegen, voorbereiden en implementeren spelen daarbij een belangrijke rol (Kusters et al., 2023). De eigen praktijk is daarbij een belangrijk vertrekpunt voor het overwegen van veranderingen. Onderzoek heeft aangetoond dat doelsystemen waardevolle inzichten bieden in de algemene doelen die onderliggend zijn aan de onderwijspraktijk (Zweeris, Tigelaar & Janssen, 2023). Om weloverwogen keuzes te maken, moeten docenten inzicht krijgen in de doelen onderliggend aan hun lespraktijk en is er een kader nodig dat enerzijds inzicht biedt in hun positie ten aanzien van algemene doelen van onderwijs en anderzijds helpt om alternatieve posities te verkennen.
Daarvoor is een kader ontwikkeld, waarin vier curriculumoriëntaties – theorieën over het waartoe van onderwijs (Schiro, 2013) – gecombineerd zijn met de doeldomeinen kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming (Biesta, 2010; Onderwijsraad, 2013; 2016). Dit kader biedt inzicht in zowel algemene theorieën over het waartoe van onderwijs, als specifieke aanknopingspunten voor het positioneren van doelen en verkennen van alternatieven.
Onderzoeksvragen
Welke inzichten kunnen worden verkregen uit de individuele en gecombineerde toepassing van drie verschillende hulpmiddelen met betrekking tot de algemene onderwijsdoelen van leraren en hun dagelijkse lespraktijk?
Methodologie
Tussen april en juni 2024 namen vijf ervaren docenten uit het voortgezet onderwijs deel aan semigestructureerde interviews. In het eerste deel van het interview werd de bottom-up laddering methode ingezet (Janssen et al., 2013) om doelsystemen te maken van een representatieve les. Daarna werd een top-down laddering methode ingezet om een abstract onderwijsdoel te conceptualiseren. Ten slotte werd het geïntegreerde kader van curriculumoriëntaties en doeldomeinen geïntroduceerd en met behulp van de doelsystemen gereflecteerd op het waartoe van onderwijs.
Resultaten
Voorlopige resultaten laten zien dat de individuele en gezamenlijke toepassing van reflectieve hulpmiddelen de docenten in staat stelt om te reflecteren op de doelen die onderliggend zijn aan hun onderwijs. Daarnaast zijn de docenten goed in staat gebleken hun doelen te positioneren in relatie tot het kader van curriculumoriëntaties en doeldomeinen en konden zij ideeën over alternatieve doelen van onderwijs verwoorden.
Discussie
De ontwikkelde instrumenten bieden waardevolle inzichten in de doelen onderliggend aan lespraktijken en vormen een goed vertrekpunt voor reflecties van docenten. Toekomstig onderzoek kan zich richten op een volledige cyclus van curriculumontwikkeling, waarbij nieuwe ideeën ook in praktijk worden gebracht.
De betekenis van betekenisvolle leerervaringen op school
Monique Verhoeven, Bjorn Wansink, Sanne Akkerman
Universiteit Utrecht, Netherlands, The
Abstract
Onderzoek laat zien dat adolescenten hun onderwijs nog lang niet altijd als betekenisvol ervaren. Dit theoretische artikel onderzoekt waarom zowel docenten als onderzoekers blijven worstelen om te begrijpen hoe ervaringen van betekenisvolheid precies tot stand kunnen worden gebracht. Om beter te begrijpen wanneer en waarom een les wel door de één maar niet door de ander als betekenisvol wordt ervaren, presenteren wij een ontologische en epistemologische duiding van (onderzoek naar) betekenisvolle leerervaringen. Wij doen dit vanuit een sociocultureel perspectief dat benadrukt dat betekenisverlening afhangt van de wederzijdse relatie tussen het unieke individu enerzijds en de aan verandering onderhevige leefomgevingen (bijv. school, thuis) waarin dit individu zich begeeft anderzijds. Deze duiding werpt een nieuw licht op hoe we ervaringen van betekenisvolheid kunnen creëren en onderzoeken. Wij suggereren dat een meer persoonsgerichte benadering nodig is om ervaringen van betekenisvolheid beter te begrijpen en faciliteren in onderzoek en de lespraktijk.
Beschrijving
Inleiding
Onderzoek toont dat adolescenten hun onderwijs niet altijd als betekenisvol ervaren: de waarde van wat zij op school leren voor hun (toekomstige) buitenschoolse leven wordt hen te vaak niet duidelijk (e.g., Verhoeven et al., 2021). Ondanks legio onderzoeken naar het faciliteren van betekenisvolle leerervaringen, blijven docenten en onderzoekers worstelen om te achterhalen hoe ervaringen van betekenisvolheid gefaciliteerd kunnen worden (Hogg & Volman, 2020). Om beter te begrijpen waarom en wanneer een les wel door de één maar niet door de ander als betekenisvol wordt ervaren en hoe dit nader kan worden onderzocht, presenteren wij in dit theoretische artikel een ontologische en epistemologische duiding van betekenisvolle leerervaringen.
Ontologische duiding
Veel onderzoek naar betekenisvolle leerervaringen gaat voorbij aan het feit dat ieder individu op unieke en situationele wijze betekenis verleent aan de wereld om zich heen (e.g., Salonen et al., 2018). Ontologisch gezien –dus als het gaat om ideeën over hoe wij en/in de wereld bestaan- wordt de lokale realiteit van een klas in dergelijke studies soms wel erkend, maar niet de lokale realiteit van individuele leerlingen. Wij stellen dat een sociocultureel perspectief een relevant en aanvullend perspectief is om individuele ervaringen van betekenisvolheid te begrijpen. Dit perspectief bekijkt individuele mensen ontologisch namelijk altijd in relatie tot de voor hun unieke verzameling én aan verandering onderhevige leefomgevingen (bijv. school, thuis) waarin zij zich begeven (Akkerman et al., 2021). Hieruit volgt dat ieder individu de wereld om zich heen op een unieke manier kent, ervaart en er betekenis aan verleent (Silseth & Arnseth, 2010). De implicatie van deze ontologische kijk is dat voor docenten de vraag ‘wat is betekenisvol?’ niet langer relevant is, maar de vraag ‘wat zou deze leerling op dit moment als betekenisvol ervaren?’ wel. Gezien er meerdere leerlingen in een klas zitten, valt daarom goed te begrijpen waarom het faciliteren van betekenisvolle leerervaringen zo lastig blijkt.
Epistemologische duiding
Onderzoek heeft verschillende strategieën ontdekt waarmee docenten dergelijke ervaringen kunnen bevorderen, zoals expliciete verwijzingen naar buitenschoolse fenomenen (e.g., Salonen et al., 2018). Epistemologisch gezien –dus gericht op ideeën over hoe wij de wereld kunnen kennen- rapporteren dergelijke studies op basis van survey data, en observaties een toename van het gemiddelde niveau van schoolbetrokkenheid in een klas waarin zo’n strategie is uitgeprobeerd. Hiermee wordt nog niet gevangen hoe individuele leerlingen in het moment betekenis verlenen aan zo’n les, welke verschillen hierin bestaan tussen leerlingen en, belangrijker nog, voor wie zo’n les geen ervaring van betekenisvolheid bevorderde en waarom. Dit verklaart waarom onderzoekers tot nog toe geen generiek antwoord kunnen vinden op de vraag hoe betekenisvolle leerervaringen kunnen worden gecreëerd. Wij stellen dat persoonsgerichtonderzoek bijvoorbeeld op met experience samples nodig is om ervaringen van betekenisvolheid beter te begrijpen in tijd en context.
Discussie
Bovenstaande analyse helpt eerdere uitdagingen om ervaringen van betekenisvolheid te faciliteren en bestuderen beter te begrijpen, maar werpt ook nieuwe, belangrijke onderzoeks- en praktijkvragen op. Een belangrijk voorbeeld is ‘In hoeverre kan een docent achterhalen wat een leerling op een bepaald moment als betekenisvol ervaart en, zo ja, hoe?’
“Tuurlijk, leerdoelen zijn ook belangrijk…”. Beweegredenen van hbo-docenten bij het cureren van studiematerialen
Rose Leighton1,2, Didi Griffioen1, Jan Elen2
1Hogeschool van Amsterdam, Netherlands, The; 2KU Leuven, Belgium
Abstract
Van docenten in het hoger onderwijs wordt verwacht dat zij tijdens het ontwerpen van onderwijs effectief gebruikmaken van beschikbare (digitale) studiematerialen. Dit proces, ook wel aangeduid als ‘curation’, omvat het selecteren, structureren en delen van bronnen. Hoewel curation een belangrijk onderdeel van het onderwijsontwerp is, is er weinig empirisch onderzoek naar hoe docenten dit proces aanpakken en welke beweegredenen hieraan ten grondslag liggen. Deze studie onderzoekt de beweegredenen van docenten in het hoger beroepsonderwijs bij het cureren van studiematerialen, met de Theory of Planned Behaviour als theoretisch kader. Thematische analyse van 23 semi-gestructureerde interviews laat zien dat gedragsovertuigingen, normatieve overtuigingen en controle-overtuigingen allen het ‘curational behaviour’ beïnvloeden. De resultaten bieden nieuwe inzichten in de beweegredenen van docenten aangaande ‘curational behaviour.’ Dit draagt bij aan de vorming van een nieuw theoretisch model van ‘educational curation’. Daarnaast bieden de inzichten praktische handvatten voor de ondersteuning van docenten bij dit complexe proces.
Beschrijving
Inleiding Van docenten in het hoger onderwijs wordt verwacht dat zij bij het ontwerpen van onderwijs gebruik maken van een overvloedig aanbod aan (digitaal) beschikbare studiematerialen (Baas et al., 2023; Ministerie van OC&W, 2015). Ze selecteren materiaal dat geschikt is voor hun studenten, en maken vervolgens afwegingen over hoe die materialen te structureren, contextualiseren en met studenten te delen (Baron & Zablot, 2015; Heine et al., 2023). Een begrip dat in dit kader in toenemende mate wordt gebruikt, is ‘curation’, waarmee het complexe geheel van activiteiten betreffende het omgaan met bronnen en materialen wordt omschreven (e.g. Anderson, 2015; Cherrstrom & Boden, 2020).
Binnen het hoger onderwijs is weinig empirische kennis over hoe docenten dit proces van curation aanpakken (hun ‘curational behaviour’) en wat hun beweegredenen hierbij zijn (Cherrstrom & Boden, 2020; Leighton & Griffioen, 2021). Onderzoek naar het selecteren van materialen, dat een onderdeel is van curation, kijkt vooral naar de selectiecriteria die docenten gebruiken (e.g. Feldman-Maggor et al., 2016; Hanley & Bonilla, 2016) en de soorten materialen die zij selecteren (e.g. Bonk et al., 2018; Hu et al., 2018). Andere activiteiten, zoals structureren en context bieden, alsook onderliggende beweegredenen, blijven onderbelicht in de huidige literatuur.
Vanuit de theorie is bekend dat ontwerpbeslissingen van docenten beïnvloed worden door diverse factoren, zoals hun kennis en overtuigingen (Boschman et al., 2015), hun kijk op onderwijs (Korthagen, 2010; Trigwell et al., 2005) en hun self-efficacy (Bailey, 1999; Griffioen et al., 2013). In de Theory of Planned Behaviour (Ajzen, 1991) komen deze verschillende beweegredenen terug; het model verklaart hoe gedrag wordt gevormd door intenties, die op hun beurt worden beïnvloed door gedrags-, normatieve en controleovertuigingen.
Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag is: welke beweegredenen liggen ten grondslag aan het ‘curational behaviour’ van docenten in het hoger beroepsonderwijs?
Methodologie Er zijn 23 semi-gestructureerde interviews gehouden met docenten aan een Nederlandse hogeschool. Respondenten werkten in verschillende disciplines, en waren (mede) verantwoordelijk voor het ontwerp van een onderwijseenheid. Interviews zijn getranscribeerd en door middel van thematische analyse (Braun & Clarke, 2006) geanalyseerd. Hierbij is gewerkt met een deductief opgesteld codebook, waarbij de Theory of Planned Behaviour als framework is gebruikt.
Resultaten De eerste resultaten laten zien dat het cureren van studiematerialen beïnvloed wordt door gedragsovertuigingen, normatieve overtuigingen en overtuigingen over controle. Een veelgenoemde gedragsovertuiging is de overtuiging dat de keuze, structuur of manier van delen bijdraagt aan leeruitkomsten van de student. Gevonden normatieve overtuigingen zijn bijvoorbeeld de mate waarin ‘het management' bepaalde verwachtingen heeft en verwachtingen die men denkt dat studenten hebben van materiaal. Tot slot zijn ondermeer de beschikbare tijd om materialen te cureren en specifieke kennis of ervaring van de docent terugkerende controle-overtuigingen.
Discussie In het voorgestelde paper worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. Deze resultaten geven inzicht in de beweegredenen van docenten bij het cureren van studiematerialen. Op basis van deze kennis kunnen docenten beter worden ondersteund bij dit onderdeel van hun onderwijsontwerp. Ook dragen de resultaten bij aan het vormen van een nieuw theoretisch model van ‘eductional curation’ dat gedrag en beweegredenen beschrijft.
Een dynamisch perspectief op studentleren in living labs
Linda van Ooijen-van der Linden, Didi M. E. Griffioen
Hogeschool van Amsterdam, Netherlands, The
Abstract
Living Labs zouden van toegevoegde waarde zijn voor studenten door rijke en authentieke leerervaringen te bieden. De realiteit is dat we nog niet weten hoe die belofte waar te maken.
In een lab met drie locaties werd de onderwijsopdracht en studentbegeleiding gezamenlijk herontworpen, geëvalueerd en onderzocht. Studenten (N=6), praktijkbegeleiders (N=3) en docenten (N=3) werden achteraf geïnterviewd over hun ervaringen en percepties aangaande studentleren in hun lab. Een grounded kwalitatieve analyse van interviewtranscripts, notulen, veldnotities en relevante documenten wees op het ervaren centrale belang van professionele verantwoordelijkheid nemen en hoe daar verschillende percepties van inhoud en vorm bij horen.
Constructief samenwerken door studenten, praktijkbegeleiders en docenten aan een onderwijsopdracht in een lab is non-stop maatwerk in het moment. De bevindingen worden daarom vertaald in een mindset en werkwijze die helpen om de samenwerking en het beoogde leerproces vorm te geven.
Beschrijving
Inleiding en context
Living Labs en soortgelijke leeromgevingen beloven rijk en authentiek leren voor studenten (Schipper et al., 2022). Uit de beschikbare literatuur en de (eigen) praktijk blijkt echter nog geen onderbouwd antwoord op de vraag hoe de belofte waargemaakt kan worden (Griffioen & van Heijningen, 2023; Huber et al., 2020).
Theoretisch kader
In sociale labs in beroepsonderwijs werken studenten samen met praktijkpartners en docenten in en voor de wijk. De leeractiviteiten in sociale labs kennen een relatief zwakke framing vergeleken met leeractiviteiten in klassieke leeromgevingen (Barnett & Coate, 2005): studenten hebben veel autonomie en tegelijkertijd werken ze samen met diverse actoren (Deci & Ryan, 2008; Wenger-Trayner & Wenger-Trayner, 2020). Studentgedrag is in deze multi-actor ecosystemen dan ook veel diverser en contextafhankelijker dan in andere leeromgevingen. Studentleren in labs vraagt daarmee een goede afstemming tussen de betrokken actoren over hun taken, onderwijsopdrachten en studentenbegeleiding.
Onderzoeksvraag
Hoe kan gezamenlijk herontwerp bijdragen aan passende onderwijsopdrachten en begeleiding daarvan in labs in de sociale sector?
Methodologie
In een embedded case study (Yin, 2018) werden in twee contexten – onderwijsgericht resp. praktijkgericht - ieder drie lab locaties onderzocht. Dit paper rapporteert over laatstgenoemde context.
In project Buurtverbinding werken mbo en hbo studenten samen aan laagdrempelige hulpvragen van buurtbewoners door middel van inloopspreekuren, huisbezoeken en andere activiteiten. De onderzoeker vormde samen met een mbo-wijkdocent, een hbo-docent en een practor een team om een gezamenlijke onderwijsopdracht voor mbo en hbo studenten van meer structuur te voorzien. Een behoeften-analyse door middel van gesprekken en teambijeenkomsten informeerde het herontwerp. Achteraf evalueerden de onderzoeker en een docent per labteam van studenten, wijkdocent en praktijkbegeleider hun ervaringen met de onderwijsopdracht. Daarnaast werden studenten (N=6), docenten (N=3) en praktijkbegeleiders (N=3) in semi-gestructureerde interviews gevraagd naar hun ervaring en percepties van studentleren, de onderwijsopdracht en studentbegeleiding in het lab.
De verbatim getranscribeerde interviews werden samen met notulen, veldnotities en relevante documenten in ATLAS.ti gezet. Initieel coderen bestond uit in vivo en beschrijvend coderen, gevolgd door patrooncoderen per actorrol en een kwalitatieve grounded analyse van de thema’s en hun samenhang (Saldaña, 2021).
Resultaten
Een passende onderwijsopdracht is er één waarin het werk in en voor de wijk centraal staat, daar was iedereen het over eens. Tegelijk verschilden de percepties over welke inhoud en werkvormen daar om welke reden bij passen. Studenten en praktijkbegeleiders wilden vooral aan betekenisvolle activiteiten voor mensen in de wijk werken en daarmee aan het (leren) nemen van professionele verantwoordelijkheid. Het ontwerpteam dacht dat er ook aandacht besteed moest worden aan de expliciete verbinding van het professioneel handelen met theorie.
Discussie
Wat voor studentengedrag in labs geldt, geldt ook voor praktijkbegeleiders en docenten; deze omgevingen bieden veel ruimte voor een eigen invulling en ze vragen om initiatief en verantwoordelijkheid nemen. Een passende onderwijsopdracht is maatwerk door mensen die dat samen maken. Om die reden worden de bevindingen vertaald in een mindset en werkwijze die helpen om de samenwerking en het beoogde leerproces constructief vorm te geven.
|